In Bakki

Alsof we in de wachtruimte van een groot busstation zijn beland. We zijn in Bakki, aan het eind van de weg met de naam Bakkavegur. Een lange grindweg op weg naar het einde. Als je in je auto achterom kijkt, staar je in een wolk IJslandse stof.

In de wachtruimte van het piepkleine vliegveldje Bakkaflugvöllur zitten negen mensen. Dat zijn er naar ons idee al te veel. Want het vliegtuig waarmee wij moeten gaan vliegen naar de Vestmannaeyjar Islands heeft plaats voor acht. Van de negen is er één dronken. Hij lispelt, walmt, murmelt, stinkt en scharrelt door de ruimte. Mocht het erop aan komen, gaat hij niet mee, zo besluiten wij. Wie drinkt, is minder. Wie drinkt neemt het niet zo nauw met het leven. Wie drinkt maalt er niet om als ie een vliegtuig later moet. Wie drinkt en ook nog eens dronken is, slaapt net zo lief in de wachtruimte van Bakki.

‘Haal jij wat koffie,’ zeg ik tegen A. Let wel: zeg, niet: vraag. De vorige keer haalde ik. Nu zij. Om en om, balans, evenwicht, dat is relatie. ‘Kan geen koffiemelk vinden,’ zegt ze even later. ‘Wat is dat trouwens in het IJslands, melk?’ ‘Mjólk,’ zeg ik. ‘En koffie is kaffi.’ Zij: ‘Een bakkie kaffi in Bakki, haha.’

We wachten. De dronken man begint te praten. Frans. Hij murmelt. ‘Je suis malade,’ meen ik te horen. Zes IJslanders negeren hem, wij niet. We kijken en denken: wij hebben een hekel aan Fransen. Wat doet hij trouwens hier in dit zelfs voor IJslandse begrippen verlaten oord?

We horen het vliegtuig. Het vliegt aan over de oceaan. Laag, schommelend. ‘Wat een raar model,’ fluistert A. ‘Ik weet niet of ik daar wel in wil.’ Ik sla er geen acht op. Twijfels moet je negeren, dan drogen ze vanzelf op. De landing is er een uit de serie hotseknots. Het vliegtuig taxiet als een vermoeide gans naar het gebouwtje waar wij wachten.

Als we met onze tassen in de rij klaar staan om in te stappen, kunnen we de staat van het in de straffe oceaanwind wiegende toestel eens goed bestuderen. Ik zie een met tape afgeplakt gat bij een raam. In de vleugel missen een paar moeren. De staart is een lappendeken van metaalplaten.

‘Zeg,’ begint ze. ‘Stil,’ reageer ik. Voor het vliegtuig staat onze dronken Fransman. Hij schudt de hand van de piloot, die wat zegt en wegloopt. Even later zit de Fransman achter de stuurknuppel en stappen de IJslanders in. Als wij blijven staan, gaat het raampje van de cockpit open en horen we: ‘Are you coming?’ Door de raampjes staren zes IJslanders ons aan. En een Fransman. | november 2010

Geef een reactie